De eeuwige vergelijking met het werk van Karel Appel.
Je ziet het iemand doen en je denkt: ‘Dat kan ik ook!’ Dat overkwam ook Paula (4/5)
van de Catamaran: ‘Ik zie wat jij met jouw boeken en mijn leerlingen doet en
dan denk ik: o ja, logisch. Maar ik bedenk het zelf niet. Jij kiest een andere
invalshoek.’
Naast logisch is de uitvoering van een miniles ook eenvoudig
voor iemand die didactisch onderlegd is. En steeds meer leerkrachten binnen ons
werkgebied komen er mee in aanraking en raken hier van overtuigd. Marijke (3) van
de Catamaran: ‘De kinderen worden er actiever en alerter van. Er is meer
enthousiasme en door de manier waarop je bepaalde dingen vraagt, lezen en
luisteren ze gerichter.’ Ook Linda (5/6) van de Wegwijzer ervaart
er de voordelen van. ‘Ik vond beide lessen die je gegeven hebt erg leuk én
zinvol. De les over het vinden van informatie over de hoofdpersoon was nuttig
omdat de kinderen hier vaak over heen lezen. Ze vinden het vaak niet nuttig om
dit soort details op te slaan. En het is leuk om te zien dat de kinderen merken
dat lezen je slimmer maakt als je actief leest en niet alle woorden negeert
die je moeilijk vindt.’
Miniles over het hoofdpersonage en wat je van hem weet |
Het geheim? De opbouw is simpel en het effect groot. Wie
echt uitgebreide informatie wil, slaat er Theart of teaching reading van Calkins of Powerreading workshops van Candler eens op na. Want bij Bibliotheek aan den
IJssel hebben we dit heus niet allemaal zelf verzonnen. Wel hebben we een
werkwijze gevonden die gebaseerd is op het werk van deze dames en die past bij
ons dBos-team en onze dBos-scholen.
De opbouw
Deze verloopt volgens een eenvoudig en vast patroon:
voorlezen, zelf lezen met een opdracht en tenslotte een afsluiting.
Tijdens het voorlezen model je als leerkracht een
vaardigheid die je onder de aandacht van je leerlingen wilt brengen. Dat kan
van alles zijn. Het varieert van ‘het kiezen van een passend boek’ tot het toepassen van de strategieën van Nieuwsbegrip, het oefenen van leestechniek of het uitbreiden
van de woordenschat. Het idee is dat je als leerkracht en ervaren lezer laat
zien wat goede lezers dóén als ze lezen. Welke strategieën zij toepassen, waar
ze over nadenken en wat ze zich voorstellen terwijl zij lezen. En nadat je dat
gemodeld hebt geef je leerlingen de opdracht je voorbeeld te volgens tijdens
het lezen in een boek dat zij zelf gekozen hebben. De leesopdracht is er op
gericht leerlingen bewust te maken van hun eigen denken tijdens het lezen. Het
gaat er niet om dat zij veel of correcte antwoorden produceren, het gaat er om
dat zij oefenen met het toepassen van strategieën van goede lezers om zo zelf
hun eigen leesvaardigheid te verbeteren.
Na enige tijd wordt de les centraal afgesloten met enkele
vragen. Dit zijn geen controlevragen, maar meer reflectieve vragen. Bij wie is
het gelukt? Wie heeft iets leuks ontdekt? Wat vond je moeilijk/leuk? Ging het
deze keer al beter dan de vorige keer? Wanneer zou je dit nog meer kunnen toepassen?
Kon iemand je goed op weg helpen?
Miniles over sprookjes en hun kenmerken |
Het effect
Met
een miniles valt veel te bereiken. In 45 minuten besteed je aandacht aan voorlezen,
aan boekpromotie, aan vrij lezen en -afhankelijk van de gemodelde vaardigheid-
ook aan leestechniek of leesbegrip. Veel vliegen in een klap.
Het voorlezen geeft je de gelegenheid om volop aan
boekpromotie te doen: kies boeken, schrijvers en genres die de leerlingen nog
niet zo goed kennen en waarvan je vermoedt dat ze het zullen waarderen. Doe dit
zo gevarieerd mogelijk. Vertel waarom het leuk, interessant of spannend is.
Leerlingen breiden hun titelkennis en voorkeuren uit en proberen eens andere genres,
schrijvers of series. Tegelijkertijd zien ze hun leerkracht op verschillende
manieren een boek presenteren (kijk hier voor verzamelde ideeën), wat hen kan inspireren hun
eigen presentaties levendiger en creatiever te maken.
Het zelf lezen met een leesopdracht levert mogelijkheden op
om vaardigheden die geleerd zijn in de techniek- of begripslessen toe te passen
tijdens het lezen van zelf gekozen teksten. Dat is om twee redenen waardevol.
Ten eerste omdat een zelf gekozen tekst bijna altijd met meer plezier gelezen
wordt dan een tekst uit een methodeboek. De wil om er iets van op te steken is
er al: je hebt zin in dit verhaal of je bent geïnteresseerd in dit onderwerp,
want je hebt het zelf uit de kast gepakt. Daarnaast is het zo dat vele
leerkrachten aangeven dat de strategieën die worden aangeleerd tijdens
begripslessen zo weinig worden toegepast tijdens het lezen van bij voorbeeld
zaakvakteksten of informatieve teksten. Er is weinig sprake van transfer. Alsof verschillende soorten
lessen en verschillende soorten teksten voor leerlingen compleet gescheiden
domeinen vormen die een volledig andere aanpak vragen. Tijdens zo’n miniles echter
krijgen leerlingen expliciet de opdracht en de gelegenheid om deze transfer te
oefenen. Ze krijgen een heel concrete opmerking mee: ‘Dat wat we eerder deze
week bij Nieuwsbegrip leerden, geldt
ook als we een informatief boek voor ons plezier lezen. Wat doe je als je
nieuwe woorden tegenkomt? Je hoeft nu weliswaar geen vragen uit de les te
beantwoorden, maar het is toch handig en veel leuker als je de woorden snapt
die gebruikt worden dit mooi geïllustreerde boek over vissen en zeedieren.’ Vanwege de intrinsieke motivatie om te lezen is
het ook van belang dat leerlingen de leesopdracht uitvoeren tijdens het lezen in
een zelfgekozen boek.
Toepassen van de vijf-vinger-regel |
Tijdens de afsluiting is er geen controle op wát ze gelezen
hebben maar wordt er teruggeblikt op hóé ze gelezen hebben. Ze formuleren
hardop denkend hoe het is gegaan, krijgen reacties van klasgenoten, kunnen iets
bevestigen of juist niet en leren al doende formuleren wat ze precies willen
zeggen. Of waar ze de volgende keer op willen letten.
Bijkomend voordeel van deze minilessen voor de leerkracht
zelf is volgens Paula dat ze de collectie beter leert kennen en daardoor haar
leerlingen ook beter kan adviseren. ‘Doordat ik tijdens de gesprekjes stukjes
met de leerlingen meelees, gaan de boeken meer door mijn handen en kom ik
vanzelf weer op nieuwe ideeën voor lessen. Ik zie teksten voorbij komen die
heel geschikt zijn om bepaalde lessen uit Veilig
Leren Lezen mee te oefenen. Uit een echt boek is dat oefenen natuurlijk
veel leuker dan uit een lesboekje.’
Miniles over het kiezen van een passend boek |
Verloop
Tijdens het lezen, waarbij de leerlingen proberen de leesopdracht
uit te voeren, loopt de leerkracht langs bij leerlingen. Hij (meestal zij) zorgt dat hij elke leerling af en toe eens ziet.
Dat houdt hij bij in een eenvoudig overzicht. De leerkracht en de leerling hebben
een kort gesprekje over wat de leerling leest en vaak valt er iets op. Er zijn
leerlingen bij wie de techniek beter kan, bij de ander mag vooral aan leesbegrip
aandacht worden besteed. Veel leerkrachten constateren dat sommige leerlingen te
vaak verkeerd kiezen of niet tot serieus lezen zijn aan te sporen om allerlei
redenen. Vanmorgen merkte ik bij voorbeeld dat J. uit de klas van Corine (5/6) van
de Loser-boeken alleen de tekst bij de cartoons leest en de rest van het boek
overslaat. ‘Want dat vind ik het leukste!’ Zo’n opmerking vraagt om een gesprekje
en een notitie. Ik probeer te achterhalen of deze houding consequent is of
eenmalig is en aan dit type boeken kleeft. De korte notities helpen de
leerkracht om te weten wat er de laatste keer besproken is. Als tijdens
rapportgesprekken met ouders de leesresultaten van hun kind ter sprake komen,
heeft de leerkracht ook een aantal notities die iets heel concreets zeggen over
het leesgedrag van hun kind (en de interventies die zijn toegepast).
Leerkrachten
Ik
hoor leerkrachten wel eens denken (en zeggen) dat het bepaald geen eenvoudige
opdrachten zijn. Zo gaf ik in groep 3 een miniles over ‘nieuwe woorden’.
Marjolijn vertelde me vooraf haar twijfel: ‘Het idee is goed, de strategieën
krijgen ze vanaf volgend jaar ook aangeleerd bij Nieuwsbegrip. Maar weet je, het technische niveau in deze klas is
te vaak ontoereikend om deze boekjes aan te kunnen. Slaan we dan niet de plank
mis?’ We wilden het na overleg toch proberen. Eerlijk gezegd vond ik het ook
wel een spannende, want inderdaad, bij sommige leerlingen ging het verklanken
nog best moeizaam. Gewapend met een stapel Kijkdoosboeken en Informatie Juniors
werd de les toch een succes. In een Junior Informatieboekje over treinen kwam
al in de tweede zin het woord stoomtrein voor. Was dat even een mooi voorbeeld
om in tweeën te hakken en te zien of we er zo achter konden komen. Stoom bleef
nog even onduidelijk, maar trein was meteen helder. Met vier jongens zaten ze
over de pagina’s gebogen. Een slimmerik keek ook goed naar het plaatje en
concludeerde: ‘Die rook is de stoom! Een stoomtrein is zo’n oude trein waar
rook uit komt. Kijk het staat er ook boven. Dit is vroeger en die andere
bladzijde is van nu.’ Ik vroeg wat dan het volgende nieuwe woord – locomotief-
zou zijn. Iemand een idee? Niet meteen. Maar na een stukje verder lezen, waren
we er snel achter: die trekt de trein. Dus die rijdt voorop. Die op het plaatje
is dus de locomotief.’ Moeilijk? Best wel. Leuk? Heel erg. Leerzaam? Nou en of.
Ook Laura (3) van de Octopus ondervond zo iets: ‘Ik ben zo
trots op mijn klas. Moet je zien hoe ze in een denkproces zitten. Ze overleggen
met elkaar en de één laat aan de ander zien hoe ze wel iets kunnen vinden in de
tekst of in de plaatjes.’ Voor sommigen is het nog wel een beetje moeilijk maar
daar pas je de opdracht aan. Het gaat niet om goed of fout. Het gaat er om dat
denkproces op gang te krijgen. Als je dat regelmatig doet en ze een beetje
wennen aan deze manier van lesgeven, gaan er kwartjes vallen. Bij de een eerder
dan bij de ander.
Na twee of drie lessen hebben we ook altijd een nagesprek
met de leerkrachten. Wat vonden zeer van? Zien zichzelf dit ook doen? Levert
het de leerlingen iets op? Paula: ‘Ik zou wel een overzicht willen van wat voor
soort minilessen je allemaal kan geven. En wat voor soort werkvormen je er voor
kunt gebruiken. Ik zou dit niet bij elke les gebruiken maar wel vaak willen
inzetten.’ Haar collega Leonie (4/5) tijdens een voorgesprek: ‘Het is nu al
inspirerend. En ik wil er dan ook altijd meteen mee aan de slag als ik jou
zoiets hoor vertellen. Maar voor ik tijd heb om even na te denken hoe ik dat ga
aanpakken ben ik de helft al weer vergeten. Wil je dit volgend jaar ook met
mijn nieuwe groep komen doen? Het is zo fijn als er iets blijvends is voor de
hele school. Dat jij ons een aantal basisideeën geeft die we zelf verder kunnen
uitbreiden.’ Linda: Ik zal deze lessen zeker herhalen in een andere groep en/of
uitbreiden in deze groep.’
Het lijkt zo simpel. En dat is het ook.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten