Anke werkte voorheen in de kinderopvang en is daarom behalve leesconsulente dBos ook onze specialis

dinsdag 17 mei 2016

Het lijkt zo simpel


De eeuwige vergelijking met het werk van Karel Appel. Je ziet het iemand doen en je denkt: ‘Dat kan ik ook!’ Dat overkwam ook Paula (4/5) van de Catamaran: ‘Ik zie wat jij met jouw boeken en mijn leerlingen doet en dan denk ik: o ja, logisch. Maar ik bedenk het zelf niet. Jij kiest een andere invalshoek.’

Naast logisch is de uitvoering van een miniles ook eenvoudig voor iemand die didactisch onderlegd is. En steeds meer leerkrachten binnen ons werkgebied komen er mee in aanraking en raken hier van overtuigd. Marijke (3) van de Catamaran: ‘De kinderen worden er actiever en alerter van. Er is meer enthousiasme en door de manier waarop je bepaalde dingen vraagt, lezen en luisteren ze gerichter.’  Ook Linda (5/6) van de Wegwijzer ervaart er de voordelen van. ‘Ik vond beide lessen die je gegeven hebt erg leuk én zinvol. De les over het vinden van informatie over de hoofdpersoon was nuttig omdat de kinderen hier vaak over heen lezen. Ze vinden het vaak niet nuttig om dit soort details op te slaan. En het is leuk om te zien dat de kinderen merken dat lezen je slimmer maakt als je actief leest en niet alle woorden negeert die je moeilijk vindt.’

Miniles over het hoofdpersonage en wat je van hem weet

Het geheim? De opbouw is simpel en het effect groot. Wie echt uitgebreide informatie wil, slaat er Theart of teaching reading van Calkins of Powerreading workshops van Candler eens op na. Want bij Bibliotheek aan den IJssel hebben we dit heus niet allemaal zelf verzonnen. Wel hebben we een werkwijze gevonden die gebaseerd is op het werk van deze dames en die past bij ons dBos-team en onze dBos-scholen.


De opbouw

Deze verloopt volgens een eenvoudig en vast patroon: voorlezen, zelf lezen met een opdracht en tenslotte een afsluiting.
Tijdens het voorlezen model je als leerkracht een vaardigheid die je onder de aandacht van je leerlingen wilt brengen. Dat kan van alles zijn. Het varieert van ‘het kiezen van een passend boek’  tot het toepassen van de strategieën van Nieuwsbegrip,  het oefenen van leestechniek of het uitbreiden van de woordenschat. Het idee is dat je als leerkracht en ervaren lezer laat zien wat goede lezers dóén als ze lezen. Welke strategieën zij toepassen, waar ze over nadenken en wat ze zich voorstellen terwijl zij lezen. En nadat je dat gemodeld hebt geef je leerlingen de opdracht je voorbeeld te volgens tijdens het lezen in een boek dat zij zelf gekozen hebben. De leesopdracht is er op gericht leerlingen bewust te maken van hun eigen denken tijdens het lezen. Het gaat er niet om dat zij veel of correcte antwoorden produceren, het gaat er om dat zij oefenen met het toepassen van strategieën van goede lezers om zo zelf hun eigen leesvaardigheid te verbeteren.
Na enige tijd wordt de les centraal afgesloten met enkele vragen. Dit zijn geen controlevragen, maar meer reflectieve vragen. Bij wie is het gelukt? Wie heeft iets leuks ontdekt? Wat vond je moeilijk/leuk? Ging het deze keer al beter dan de vorige keer? Wanneer zou je dit nog meer kunnen toepassen? Kon iemand je goed op weg helpen?
Miniles over sprookjes en hun kenmerken

Het effect

Met een miniles valt veel te bereiken. In 45 minuten besteed je aandacht aan voorlezen, aan boekpromotie, aan vrij lezen en -afhankelijk van de gemodelde vaardigheid- ook aan leestechniek of leesbegrip. Veel vliegen in een klap.
Het voorlezen geeft je de gelegenheid om volop aan boekpromotie te doen: kies boeken, schrijvers en genres die de leerlingen nog niet zo goed kennen en waarvan je vermoedt dat ze het zullen waarderen. Doe dit zo gevarieerd mogelijk. Vertel waarom het leuk, interessant of spannend is. Leerlingen breiden hun titelkennis en voorkeuren uit en proberen eens andere genres, schrijvers of series. Tegelijkertijd zien ze hun leerkracht op verschillende manieren een boek presenteren (kijk hier voor verzamelde ideeën), wat hen kan inspireren hun eigen presentaties levendiger en creatiever te maken.  
Het zelf lezen met een leesopdracht levert mogelijkheden op om vaardigheden die geleerd zijn in de techniek- of begripslessen toe te passen tijdens het lezen van zelf gekozen teksten. Dat is om twee redenen waardevol. Ten eerste omdat een zelf gekozen tekst bijna altijd met meer plezier gelezen wordt dan een tekst uit een methodeboek. De wil om er iets van op te steken is er al: je hebt zin in dit verhaal of je bent geïnteresseerd in dit onderwerp, want je hebt het zelf uit de kast gepakt. Daarnaast is het zo dat vele leerkrachten aangeven dat de strategieën die worden aangeleerd tijdens begripslessen zo weinig worden toegepast tijdens het lezen van bij voorbeeld zaakvakteksten of informatieve teksten. Er is weinig sprake van transfer. Alsof verschillende soorten lessen en verschillende soorten teksten voor leerlingen compleet gescheiden domeinen vormen die een volledig andere aanpak vragen. Tijdens zo’n miniles echter krijgen leerlingen expliciet de opdracht en de gelegenheid om deze transfer te oefenen. Ze krijgen een heel concrete opmerking mee: ‘Dat wat we eerder deze week bij Nieuwsbegrip leerden, geldt ook als we een informatief boek voor ons plezier lezen. Wat doe je als je nieuwe woorden tegenkomt? Je hoeft nu weliswaar geen vragen uit de les te beantwoorden, maar het is toch handig en veel leuker als je de woorden snapt die gebruikt worden dit mooi geïllustreerde boek over vissen en zeedieren.’  Vanwege de intrinsieke motivatie om te lezen is het ook van belang dat leerlingen de leesopdracht uitvoeren tijdens het lezen in een zelfgekozen boek.

Toepassen van de vijf-vinger-regel
Tijdens de afsluiting is er geen controle op wát ze gelezen hebben maar wordt er teruggeblikt op hóé ze gelezen hebben. Ze formuleren hardop denkend hoe het is gegaan, krijgen reacties van klasgenoten, kunnen iets bevestigen of juist niet en leren al doende formuleren wat ze precies willen zeggen. Of waar ze de volgende keer op willen letten.
Bijkomend voordeel van deze minilessen voor de leerkracht zelf is volgens Paula dat ze de collectie beter leert kennen en daardoor haar leerlingen ook beter kan adviseren. ‘Doordat ik tijdens de gesprekjes stukjes met de leerlingen meelees, gaan de boeken meer door mijn handen en kom ik vanzelf weer op nieuwe ideeën voor lessen. Ik zie teksten voorbij komen die heel geschikt zijn om bepaalde lessen uit Veilig Leren Lezen mee te oefenen. Uit een echt boek is dat oefenen natuurlijk veel leuker dan uit een lesboekje.’

Miniles over het kiezen van een passend boek 

Verloop

Tijdens het lezen, waarbij de leerlingen proberen de leesopdracht uit te voeren, loopt de leerkracht langs bij leerlingen. Hij (meestal zij)  zorgt dat hij elke leerling af en toe eens ziet. Dat houdt hij bij in een eenvoudig overzicht. De leerkracht en de leerling hebben een kort gesprekje over wat de leerling leest en vaak valt er iets op. Er zijn leerlingen bij wie de techniek beter kan, bij de ander mag vooral aan leesbegrip aandacht worden besteed. Veel leerkrachten constateren dat sommige leerlingen te vaak verkeerd kiezen of niet tot serieus lezen zijn aan te sporen om allerlei redenen. Vanmorgen merkte ik bij voorbeeld dat J. uit de klas van Corine (5/6) van de Loser-boeken alleen de tekst bij de cartoons leest en de rest van het boek overslaat. ‘Want dat vind ik het leukste!’ Zo’n opmerking vraagt om een gesprekje en een notitie. Ik probeer te achterhalen of deze houding consequent is of eenmalig is en aan dit type boeken kleeft. De korte notities helpen de leerkracht om te weten wat er de laatste keer besproken is. Als tijdens rapportgesprekken met ouders de leesresultaten van hun kind ter sprake komen, heeft de leerkracht ook een aantal notities die iets heel concreets zeggen over het leesgedrag van hun kind (en de interventies die zijn toegepast).

Leerkrachten

Ik hoor leerkrachten wel eens denken (en zeggen) dat het bepaald geen eenvoudige opdrachten zijn. Zo gaf ik in groep 3 een miniles over ‘nieuwe woorden’. Marjolijn vertelde me vooraf haar twijfel: ‘Het idee is goed, de strategieën krijgen ze vanaf volgend jaar ook aangeleerd bij Nieuwsbegrip. Maar weet je, het technische niveau in deze klas is te vaak ontoereikend om deze boekjes aan te kunnen. Slaan we dan niet de plank mis?’ We wilden het na overleg toch proberen. Eerlijk gezegd vond ik het ook wel een spannende, want inderdaad, bij sommige leerlingen ging het verklanken nog best moeizaam. Gewapend met een stapel Kijkdoosboeken en Informatie Juniors werd de les toch een succes. In een Junior Informatieboekje over treinen kwam al in de tweede zin het woord stoomtrein voor. Was dat even een mooi voorbeeld om in tweeën te hakken en te zien of we er zo achter konden komen. Stoom bleef nog even onduidelijk, maar trein was meteen helder. Met vier jongens zaten ze over de pagina’s gebogen. Een slimmerik keek ook goed naar het plaatje en concludeerde: ‘Die rook is de stoom! Een stoomtrein is zo’n oude trein waar rook uit komt. Kijk het staat er ook boven. Dit is vroeger en die andere bladzijde is van nu.’ Ik vroeg wat dan het volgende nieuwe woord – locomotief- zou zijn. Iemand een idee? Niet meteen. Maar na een stukje verder lezen, waren we er snel achter: die trekt de trein. Dus die rijdt voorop. Die op het plaatje is dus de locomotief.’ Moeilijk? Best wel. Leuk? Heel erg. Leerzaam? Nou en of.


Ook Laura (3) van de Octopus ondervond zo iets: ‘Ik ben zo trots op mijn klas. Moet je zien hoe ze in een denkproces zitten. Ze overleggen met elkaar en de één laat aan de ander zien hoe ze wel iets kunnen vinden in de tekst of in de plaatjes.’ Voor sommigen is het nog wel een beetje moeilijk maar daar pas je de opdracht aan. Het gaat niet om goed of fout. Het gaat er om dat denkproces op gang te krijgen. Als je dat regelmatig doet en ze een beetje wennen aan deze manier van lesgeven, gaan er kwartjes vallen. Bij de een eerder dan bij de ander.

Na twee of drie lessen hebben we ook altijd een nagesprek met de leerkrachten. Wat vonden zeer van? Zien zichzelf dit ook doen? Levert het de leerlingen iets op? Paula: ‘Ik zou wel een overzicht willen van wat voor soort minilessen je allemaal kan geven. En wat voor soort werkvormen je er voor kunt gebruiken. Ik zou dit niet bij elke les gebruiken maar wel vaak willen inzetten.’ Haar collega Leonie (4/5) tijdens een voorgesprek: ‘Het is nu al inspirerend. En ik wil er dan ook altijd meteen mee aan de slag als ik jou zoiets hoor vertellen. Maar voor ik tijd heb om even na te denken hoe ik dat ga aanpakken ben ik de helft al weer vergeten. Wil je dit volgend jaar ook met mijn nieuwe groep komen doen? Het is zo fijn als er iets blijvends is voor de hele school. Dat jij ons een aantal basisideeën geeft die we zelf verder kunnen uitbreiden.’ Linda: Ik zal deze lessen zeker herhalen in een andere groep en/of uitbreiden in deze groep.’


Het lijkt zo simpel. En dat is het ook.