Anke werkte voorheen in de kinderopvang en is daarom behalve leesconsulente dBos ook onze specialis

woensdag 12 oktober 2016

De Blits met informatievaardigheden

'Onze leerlingen komen niet allemaal uit een gezin waar thuis een rijke leeromgeving is. Hulp van ouders is lang niet altijd een vanzelfsprekendheid en de beginsituatie qua informatievaardigheid van onze leerlingen is ook vaak niet zoals we het graag zouden willen. We moeten echt bij de basis beginnen. Hoe gaan we dat aanpakken?'

Kinderen leren informatievaardig te worden is sowieso een klus. Dat zullen veel leerkrachten beamen. Als school dan bij de bibliotheek aangeeft dat de basis niet bekend verondersteld kan worden, betekent dat vooral: praten met elkaar. Wat willen we? En wat moeten we? En hoe moet het dan? 

De bibliotheek heeft een kader bepaald waarbinnen het graag wil bewegen en de school zit met een aantal concrete en vooral praktische vragen. Tijdens verkennende gesprekken en een studieochtend zijn we op zoek gegaan naar de punten waar we elkaar kunnen versterken. Het lijkt een open deur, maar toch gaat het vaak op dit punt mis. Het standaard aanbod van de bibliotheek sluit bij voorbeeld niet aan bij wat de school nodig heeft. Of de school vraagt dingen die de bibliotheek niet kan of wil leveren. Voortdurend in gesprek blijven en zoeken naar aanknopingspunten blijkt een voorwaarde voor succes en vakmanschap op maat binnen de Bibliotheek op school

Hoe hebben we het aangepakt? 

De traditionele werkstukken moesten per direct de deur uit. 'Het wordt van internet geplukt of van broers en zussen overgeschreven en ze steken er niks van op. Ze hebben er niet eens lol in.' Maar wat dan wel? Graag deelvaardigheden aanleren in kleinere stappen en aansluitend bij iets wat we al doen. Al pratende kwamen we uit op de methode Blits waarbij we konden aansluiten met het oefenen van informatievaardigheden. De leerkracht van groep 7/8: 'Het is een methode voor studievaardigheden met kleinere en gerichte opdrachten binnen een thema. We nemen nu de stof van groep 6 door in 7/8 en dat vinden ze tegelijkertijd best pittig en heel stimulerend. Ze hebben er lol in. Deze groep beheerst de basisvaardigheden gewoon nog niet en daar kunnen we niet aan voorbij gaan.'

Samen (school en bibliotheek) besluiten we een thema te kiezen (Ridders) en te gaan experimenteren met Blits en het toevoegen van minilessen informatievaardigheden die aansluiten bij de lessen uit Blits. Er is gekozen voor de minilessen omdat de school hiermee al positieve ervaringen heeft opgedaan bij de minilessen tijdens het vrij lezen.

Een voorbeeld. In één van de Blitslessen over Ridders komt een opdracht voor die gericht is op het maken van samenvattingen. Er zijn drie teksten van 13 tot 16 zinnen en de leerlingen moeten de zinnen aankruisen waarin de hoofdzaken staan. Nadat deze les in de klas is gedaan, volgt er later die week een les waarin samenvatten weer aan bod komt. Niet uit de methode, maar als miniles. Doel er van is het geleerde in een andere setting in de praktijk te brengen. Minilessen zijn altijd gericht op boeken en verlopen volgens een vast patroon en met een bepaalde bedoeling opgezet: voorlezen, modelen, vrij lezen, reflectie. 



De leerkracht leest een fragment voor uit Ridders uit de willewete-serie. Zij kiest bewust een niet te moeilijk en aantrekkelijk boek. Ze laat op het digibord zien hoe ze samenvat: ze 'onderstreept' de hoofdzinnen. Zo komt ze al een eind als het om samenvatten gaat. Zo was de opdracht in de methode namelijk ook. Maar nu gaat ze verder: ze wil deze samenvatting namelijk overbrengen (in samengevatte vorm) aan anderen. En ze laat zien hoe ze dat in eigen woorden doet. Ze noteert steekwoorden op een blaadje. Ze haalt de oorspronkelijke tekst uit het boek weg en maakt dan hardop denkend zelf zinnen met de woorden. Als ze twijfelt kan ze na afloop even checken in de oorspronkelijke bron, maar niet meteen. Ze wil los komen van die tekst om iets in mijn eigen woorden te kunnen zeggen. 

Dit is de miniles. Nu gaan de leerlingen zelf aan de slag met hun informatieve boek over ridders. De bibliotheek voorziet in een ruime collectie fictie en non-fictiematerialen gedurende deze periode. De opdracht luidt: kies één hoofdstuk of fragment, 'onderstreep' de hoofdzaken, maak een woordveld en ga in tweetallen aan elkaar in je eigen woorden vertellen wat belangrijk is in de tekst. Oefen dit mondeling voordat je gaat schrijven. De ander kan je helpen door aan te geven wat hij of zij niet begrijpt. Zo kan jij je eigen tekst verbeteren. De les wordt afgesloten met een reflecterende vraag. Bij wie is het goed gelukt? Kon je maatje je verder helpen? Maakt eerst vertellen en dan pas schrijven het makkelijker of juist niet?  


Waarom op deze manier? 



1. Het lezen van authentieke en zelfgekozen teksten is stimulerend voor leerlingen. Sla er de Sardes Special Taal leren in authentieke contexten maar eens op na. In Kees Broekhofs artikel over vrijetijdslezen voert hij onderstaande gegevens uit het onderzoek van Suzanne Mol en Adriana Bus (Lezen loont een leven lang,  2001) op. Daaruit blijkt dat lezers aanzienlijk meer kans hebben gemiddeld of hoog te scoren op verschillende belangrijke taalgebieden. Leerlingen die veel authentieke (dus zelfgekozen in plaats van methode teksten) teksten lezen hebben daar veel profijt van. 




2. Authentieke teksten zijn nodig voor de uitbreiding van de woordenschat. In het filmpje Meer lezen, beter in taal legt Broekhof uit hoe dat werkt. 



Broekhof spreekt hier met name over fictie, maar woordenschatuitbreiding vindt ook plaats in non-fictieboeken. Bovendien biedt de eerste de fictietitel waar ik mijn hand op kon leggen inderdaad veel nieuwe woorden: zuigeling, mijn lot is bezegeld, schepsel, in het holst van de nacht, fabeltje, geklauwde poten. Deze komen allemaal voor op de eerste drie pagina's van Geronimo's Het zwaard in de steen



3. Leerlingen hebben over het algemeen veel minder ervaring met informatieve teksten dan met fictieve teksten. Dat is jammer. Non-fictie lezen heeft zeker veel waarde: een bepaald soort woordenschat wordt uitgebreid en de bekendheid met bepaalde structuur van de tekst wordt groter. Deze ervaring helpt bij zaakvakken en begrijpend lezen waar veel non-fictieteksten moeten worden gelezen.

4. Deze minilessen hebben als werkvorm veel in zich: voorlezen, boekpromotie, modeling (wat doet een ervaren lezer/informatieverwerker?), vrij lezen
en vooral ook plezier in lezen.

5. Tot slot oefenen leerlingen in kleine stappen bepaalde vaardigheden die voorwaarde zijn voor het maken van een eindproduct als een werkstuk. Ze oefenen dit niet 'droog' in een losse les, maar het maakt onderdeel uit van een thema dat centraal staat en ze kiezen binnen dat thema hun eigen teksten waardoor het een serieuze inhoudelijke opdracht wordt. Bovendien is de opdracht klein, kost deze minder tijd en is er dus meer tijd om de opdracht nog eens te herhalen. Mooi, want had je de eerste keer niet zo veel succes, dan kun je jezelf verbeteren naar feedback van de leerkracht. Je richt je op één ding en er zijn meerdere kansen op succes dan dat ene werkstuk. 

Dit is een voorbeeld van hoe team dBos aan den IJssel zoekt naar aansluiting bij het onderwijs. Natuurlijk zijn er nog veel meer deelvaardigheden dan samenvatten in eigen woorden en andersoortige informatiebronnen dan boeken. Maar dat is voor een volgende keer. Op deze school willen we niet te veel in één keer.