‘En
hoe noem je dit ding dan in het Arabisch?’ Juist. Niemand die het wist, natuurlijk. Allemaal
oer-Hollandse studenten die les wilden geven op oer-Hollandse scholen waar bijna allemaal oer-Hollandse kinderen op zaten. Die paar anderstaligen, dat zou ons heus wel gaan
lukken. De NT2-docent had een spiegeltje (hoe symbolisch) in haar hand en sprak zelf wel
Arabisch. ‘Weten jullie dat niet? Écht niet? Nou, wat gek,’ rondde ze haar toneelstukje af. Boodschap: je
kunt geen dingen benoemen die je niet kent. Niet in een vreemde taal (want het voorwerp op zich kent elk kind), maar ook niet in je moedertaal als je
met het bewuste voorwerp nooit eerder in aanraking bent geweest. Vraag een vierjarige eens wat dit voor ding is en hoe we dat noemen...
Onze laatste Open Boek Netwerkbijeenkomst van dit schooljaar ging over woordenschat. Veel Nederlands- en anderstalige leerlingen komen op
school met een woordenschat die onvoldoende is om er mee toe te kunnen op
school. Scholen besteden daarom veel extra aandacht aan het uitbreiden van
die woordenschat bij hun leerlingen. Als je veel woorden kent, snap je dingen beter,
kun je beter leren, is de gedachte. Heel logisch.
Hoe breid je de woordenschat nu het
best uit? Daar zijn boeken en methodes over volgeschreven en wij hebben er uitgebreid over gesproken. Samenvattend kwamen tot een paar conclusies:
- Herhalen! Woordenschat ontwikkelen is niet iets wat je even in een methodeles doet. Het is een proces dat voortdurend door gaat en om herhaling, veel herhaling vraagt.
- Wees kritisch. Sommige methodematerialen zijn heel nuttig,
leerzaam en bruikbaar, maar dat geldt zeker niet voor al het beschikbare materiaal. Wees kritisch, bekijk lessen, methodes en didactische modellen en bespreek met collega's het praktische nut ervan. Is het zinvol? Doen! Niet zinvol of veel te ingewikkeld? Even herbezinnen. Lees er deze blog eens op na. 'Het lijkt er soms op dat de kinderen best een goede woordenschat hebben als ze alles van de methodeles weten, maar als je even wat verder kijkt kom je al snel tot de conclusie dat het helemaal geen nieuwe woorden zijn voor deze leeftijd. Het zijn heel makkelijke woorden die je als bekend mag veronderstellen. En die dus ook bekend blijken te zijn. Zonde om je tijd te steken in díe woorden.' Ook de Citotoets Woordenschat ontkwam niet aan een kritische blik. 'Als leerling X het ene jaar een B, het tweede jaar een E en het derde jaar een A scoort, wat zegt dat dan?'
- Intentionele woordenschatverwerving blijkt tot onvoldoende uitbreiding te leiden. Incidentele woordenschatverwerving (bij voorbeeld door te lezen) levert een belangrijke bijdrage aan de uitbreiding van woordkennis. Kees Broekhof licht dit toe in een filmpje dat in zijn geheel de moeite van het kijken waard is. Kijk voor wat betreft de toelichting over woordenschat vanaf minuut 2.22.
Om hoeveel woorden hebben we het eigenlijk?
Bovenstaande tabel laat zien hoe snel de uitbreiding normaliter geschiedt. Wetenschappers stellen dat een leerling zo'n 45 nieuwe woorden per week zou moeten leren. Dit betreft doorsnee-Nederlandse kinderen op
doorsnee-Nederlandse scholen en niet de kinderen die op school komen met een
achterstand en die dus een inhaalslag moeten maken. Systematische woordenschatlessen (expliciet en intentioneel)
van de taalmethode geven een basis, maar dit is niet voldoende, zo wordt door onderzoek steeds meer duidelijk. Met die basis
zijn leerlingen niet toegerust om alle teksten die ze in het onderwijs voor hun
neus krijgen te snappen.
Maar niet alle woorden hoeven expliciet en intentioneel te
worden onderwezen. Leerlingen zijn in staat de meeste woorden zelf op te
pikken. Heel veel woorden worden als het ware automatisch, incidenteel opgepikt
uit de context terwijl leerlingen luisteren, lezen, praten of schrijven. Wetenschappers hebben aangetoond dat dit
incidenteel leren vooral plaatsvindt tijdens het lezen. Dat zelf oppikken uit
te context gaat vooral goed als leerlingen beschikken over die basis van 6000
woorden. In onderstaande grafiek is te zien dat de uitbreiding van de woordenschat vanaf dan ook sterk toeneemt. De rode lijn vertegenwoordigt autochtone Nederlands sprekende leerlingen. Leerlingen met een andere moedertaal gaan ook zo'n toename vertonen bij 6000 woorden (blauwe lijn) maar doen dat later en minder sterk. Bij veel en gevarieerd (ook informatief!) lezen lopen leerlingen de
meeste kans om woorden op te pikken. Voorwaarden voor incidentele
woordenschatverwerving is dat het aanbod groot en gevarieerd is, de teksten begrijpelijk zijn en leerlingen kennis hebben van sleutelwoorden. Als de teksten zodanig zijn dat kennis en begrip zijn af te leiden uit de context vormen zij een rijke bron voor incidentele woordenschatverwerving.
Je kent ‘m vast wel, die inmiddels gevleugelde uitspraak
over dat kwartier lezen per dag, die miljoen woorden die dan per jaar tot je
komen, waarvan er zo’n 15.000 nieuw zijn. Daarmee breiden onze leerlingen hun
woordenschat uit. En wanneer ze in een context staan die zij zelf op basis van
interesse hebben gekozen, blijven die woorden veel beter hangen. Ik heb zo vaak
gedacht: hoeveel nieuwe woorden kom ik –als lezer met vele jaren leesgeschiedenis- eigenlijk tegen? Ik heb de proef eens op de som genomen en
ik stond best versteld. Ik las afgelopen week Het hout van Jeroen Brouwers. Nou weet ik wel dat ik niet heel erg
thuis ben in de katholieke cultuur en dus bepaalde ‘vaktermen’ niet of
onvoldoende tot mijn beschikking heb. Maar ook woorden waarvan de betekenis van redelijk
algemene aard bleek, waren echt nieuw voor me: verspochten (door vocht
uitslaan), karbies (soort boodschappentas), vergramd (verstoord), nefast
(funest) of somnambulist (slaapwandelaar) om maar wat te noemen. Archaïsch
taalgebruik? Misschien. Maar ik kan er wel mee uit de voeten. Sommige woorden
geloof ik wel, andere zoek ik op of haal ik uit de context. Een enkel woord
voeg ik misschien actief toe aan mijn repertoire. Omdat ik een ervaren lezer
ben.
Nog zo’n vraag: over wèlke
woorden hebben we het eigenlijk?
Elk nieuw woord uitgebreid bespreken haalt de vaart uit je les of een verhaal. Je moet dus keuzes maken en daarbij wil je de 'beste' woorden kiezen. Woorden waar ze wat aan hebben. Woorden die vaak worden gebruikt door mensen met een goede
taalvaardigheid, woorden die in teksten en boeken voorkomen. De zogenaamde schooltaalwoorden. Lekker vaag, denk ik dan. En dat is het ook wel een beetje. Maar toch niet helemaal. In het boek Veel gestelde vragen over woordenschat onderwijs leggen de auteurs Beck, McKeown en Kucan helder uit hoe zij dat zien. Tijdens de bijeenkomst hebben we ook even geoefend met het kiezen van de juiste woorden uit Een taart voor kleine Beer en -ik heb niet voor niks een groep met professionals voor mijn neus- dat ging heel goed.
Dan de hamvraag: hoe houd je het leuk?
Tja, door een heel repertoire aan werkvormen op te bouwen.
En dat is precies wat we nu met elkaar gaan doen. Het boek Met woorden in de weer geeft net als Op woordenjacht onder andere vele praktische tips om snel en makkelijk uit te voeren. We gaan vooral gebruik maken van elkaars ideeën en ervaringen want, op zijn Loesjes gezegd:
Dat samendoen geldt dan niet alleen voor leerkrachten, maar vooral ook voor de leerlingen die al die woorden steeds moeten herhalen. Speel en spiek! En doe dat vaak. Heel nuttig voor het verwerven van nieuwe woorden.
Ik voel een nieuw bord aankomen op Pinterest. Nog een kwestie van beeldmaterialen verzamelen...